• Alles
  • Columns
  • Verhalen
  • Gedichten

vrijdag 20 januari 2017

De collega

Drie maanden lang liep ik stage bij de Volkskrant. Wat ik meemaakte hield ik bij in een document met de titel 'De journalistieke avonturen van een aubergine'. (Hierom). Dit gebeurde in een van mijn eerste weken.

Lekker in de wind sta ik voorop het pontje van Noord naar het Centraal Station. Ik ben op weg naar Theater Bellevue, de overtocht is een welkome afwisseling met het bezwetende fietsen in de hitte die er op miraculeuze wijze op 13 september nog is. Opeens voel ik een ferme (dit is echt het goede woord, ferm) tik tegen mijn arm.
‘Hee! Collega!’
Ik kijk om. Ik herken de man op zich wel. En aan zijn begroeting kan ik afleiden dat dat waarschijnlijk is omdat hij ook bij de Volkskrant werkt. Wel vraag ik me af waarom hij me zo amicaal aankijkt, maar echt tijd om erover na te denken heb ik ook weer niet.
‘Hee hoi!’ Zeg ik. Ik hoor de blij verraste toon in mijn stem.
‘Was je net ook bij die persconferentie?’
‘Wat?’ (De veerpont maakt geluid, moet je weten)
‘Was je net ook bij die persconferentie?’
‘Nee, nee, ik woon hier. Ik ga naar het theater nu.’
‘Voor een stukje?’
‘Nee, gewoon voor mezelf.’
Ondertussen blijf ik denken. Zou ik moeten weten wie hij precies is?
De Collega houdt een heel verhaal. Hij was bij een persconferentie, gaat naar een ouderavond van zijn zoontje en moet daarna nog naar Den Haag voor een journalistenvisum want dat moet van de chef buitenland, anders kunnen er dingen fout gaat. Het gesprek, waar ook ik mijn deel in heb, vervolgt over landen waar je als journalist alleen met een speciaal visum heen mag.
Voor omstanders op de pont waarschijnlijk een niet heel opmerkelijk gesprek, bij mij nog steeds verbazing. Als hij inderdaad bij buitenland werkt, nota bene een andere redactieruimte, waarom doen we dan zo collegiaal (bijna amicaal) en hoe weet hij Ć¼berhaupt dat we collega’s zijn?
We nemen afscheid, ‘succes!’ ‘Joe!’ ‘Fijne avond!’ en ik fiets verder. Ik vind het een vriendelijke man. Als ik hem nu tegenkom op de redactie knik ik of steek ik een hand op.

Met Rutger zit ik op het terras in centrum Amsterdam. 15 september, nog steeds absurd warm. ‘Er zit hier een bekende schrijver,’ vertelt hij.
‘Wie?’
‘Peter Buwalda.’
‘Cool.’
Bij het afrekenen aan het eind van de avond, sta ik achter hem in de rij. Ik ben licht gefascineerd door het feit dat hij zulke dunne benen heeft en eigenlijk ook dat hij voor mij in de rij staat.

Vrijdag 16 september. Aandachtig lees ik katern V. Op pagina V9 staat een column van Peter Buwalda. Ik app een foto naar Rutger. Hij reageert: ‘Collega! Je had hem op de schouder moeten slaan. En dan een heel verhaal over dat congres waar je was.’ Hij heeft gelijk, een gemiste kans. Wie weet had ik hem achtergelaten in dezelfde ontgoocheling als de Collega Buitenland mij.

Later bleek Collega Buitenland geen Collega Buitenland. Hij is reisjournalist en werkt bij het magazine.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten